Vroeg op: om 7:40 uur vertrokken we naar Kurashiki. Eerst de bus, dan de shinkansen, dan een lokale trein, dan weer de shinkansen en als laatste weer een lokale trein. Kurashiki lijkt een klein plaatsje maar heeft een half miljoen inwoners. Dat zie je er niet aan af als je in het oude centrum loopt. Oude zwartwitte pakhuizen (dit gebied is de rijst belt van Japan) in pittoreske straatjes, amper hoogbouw en weinig verkeer. Kanaaltjes met daarin gondels met toeristen. Die kregen elk een Vietnamees hoedje op en werden daarmee zelf het onderwerp van toekijkers en fotografen.

Terwijl het merendeel van de groep het centrum verkende bezochten wij het Ohara museum. Niet groot maar met een diverse selectie. Het was begin 20e eeuw het eerste kunstmuseum in Japan. De Japanse oprichter was zelf schilder die in Gent gestudeerd had en de westerse kunst had leren kennen. Hoewel jong gestorven is het hem toch gelukt om allerlei niet-Japanse kunst in Japan te introduceren. Appel, Picasso, Monet, Rodin, Gauguin, Renoir, Matisse: ze waren er allemaal.

Tussen de middag hadden we bij het station gegeten. Zoals op veel plaatsen in Japan was daar een warenhuis met een food floor. De kelder van het warenhuis bestond uit allerlei restaurantjes om ter plekke te eten of om eten/snacks mee te nemen. Wij besloten om, voor het eerst deze vakantie, ramen te eten. Udon (dikke noodles) met vlees, groente en bouillon vormden een soep. Hans was onwetend en wilde de udon meteen eten. Fout! Die moest eerst nog even in kokend heet water garen waarna de groenten en bouillon erbij gingen. Vervolgens was het de kunst om met de chop sticks de udon, groenten en vlees naar binnen te werken en aan het eind de bouillon te drinken/slurpen. Dat ging allemaal boven verwachting.

Door de grote kom ramen hadden we ’s avonds geen honger meer. Wat kleine hapjes en een lekker toetje uit de Family Mart waren voldoende.